Een vlieger boven een kerkhof grijs.
Aan het einde van de lijn, ver ver weg.
Een kind dat zich houd aan de magie van geboorte en ontzag.
Oh, hoe mooi het hoorde te zijn.
Alleen jij en ik veel verder dan de zee.
De wateren, schaars in beweging,
Trillen nog.
Aan het einde van de rivier, de stralen van zonsondergang.
Alle overblijfselen van een leven lang geleefd
Hier, vermoeide reizigers rusten hun toverstok
Slaap de reis van je ogen
Goede reis, lief, tijd om te gaan.
Ik controleerde je tanden en verwarmde je tenen
In de horizon zie ik ze komen voor jou
De genade van de zeemeermin, de eeuwig durende roep
Schoonheid in een verrekijker op de veranda van een oude man
De zeemeerminnen die je hebt los gelaten hebben je tranen terug gebracht