De gezichten zijn vaag, de kleuren dof,
Ofwel zijn het mensen, ofwel poppen.
De blik lijkt op de blik.
En de dag - op de dag.
Ik ben moe en uitgerust
Ik nodig jullie uit in de kermistent,
Waar de poppen zoveel op de mensen lijken.
Harlekijnen en piraten, circusartiesten en acrobaten,
En booswichten, wiens uiterlijk angst aanjaagt.
Een wolf en een haas, tijgers in een kooi -
Het zijn allemaal marionetten
In behendige en vermoeide handen.
Een wolf en een haas, tijgers in een kooi -
Het zijn allemaal marionetten
In behendige en vermoeide handen.
De pop trekt aan de touwtjes,
Op hun gezichten is een glimlach,
En de clown speelt op een trompet.
In de loop van de voorstelling,
Krijgt men de indruk,
Dat de poppen op zichzelf dansen.
Ach, en het is soms spijtig,
Dat je de poppenspeler niet ziet,
De draad verdwijnt boven in het donker.
En de poppen gehoorzamen hem zo gedwee,
En wij geloven zo argeloos
Dat de pop zelfs kan spreken.
En de poppen gehoorzamen hem zo gedwee,
En wij geloven zo argeloos
Dat de pop zelfs kan spreken.
Maar nu ontsteekt de speler kaarsen.
De voorstelling is gedaan, en zo ook de avond,
De maand blauwt in de wolken.
En ze halen de poppen van de lange draad,
Dan worden ze in naftaline gedrenkt,
En als vodden in kisten gestapeld.
En ze halen de poppen van de lange draad,
Dan worden ze in naftaline gedrenkt,
En als vodden in kisten gestapeld.