Natuur is 't heiligdom waar levende pilaren
Vaag praten in een taal die zich soms raden laat,
En waar de mens door wouden van symbolen gaat
Die, of hij hun vanouds vertrouwd is, naar hem staren.
Als lange echo's die van verre samenkwamen,
Versmolten tot één toon die diep en donker is,
Weids als het stralend licht en als de duisternis,
Zo hangen geuren, kleuren, klanken innig samen.
Wij kennen geuren als een kinderlijf zo fris,
Zo zacht als een hobo, groen als de groenste weide,
-En andere, rijk en dwingend, waar bederf in is,
Die zich, als alles wat geen einde neemt, verspreiden,
Muskus en amber, wierook, benzoë - die zingen
Van geestvervoering en vervoering van de zinnen.